We zitten al een tijdje zo tegenover elkaar.
Je vertelde. Alsof het over de dagelijkse boodschappen ging.
Ik vroeg en je werd boos.
Niet op mij.
Samen keken we stil naar de tafel voor ons.
En langzaam kwamen de tranen.
Er twinkelde er één in je ooghoek.
En uiteindelijk rolden ze allemaal over je wangen.
Van jaren eenzaamheid tussen zo veel mensen.
Van jaren niet gezien of gehoord worden.
Van jaren het kind wegstoppen dat er zó graag wilde zijn.
We hebben allemaal een kind in ons. Dat kleine moppie wat het heerlijk vond om in het zand te spelen. Wat graag een hand vast pakte en huppelde. Wat kon lachen om de gekke bekken die haar vader kon trekken. Een aai over haar bol wilde en met haar blote voeten in de modder wilde stampen.
Maar ergens zijn een hoop van ons dat kleine moppie kwijt geraakt.
We hebben haar achter slot en grendel gestopt omdat de wereld haar te vaak kwetste. Omdat de mensen haar té vaak teleurstelden of op haar ziel trapten.
Hup, muren omhoog en deur dicht. Slot erop.
Maar wat mis je als volwassene een hoop als je dat kleine moppie niet met je mee laat dansen in het leven!
Als je haar zo ver weg hebt gestopt dat spelen niet meer lukt. Dat liefhebben niet vanzelf gaat. Omdat de muren in de weg staan. Omdat de deur op slot zit.
Misschien is het tijd om eens naar die muren te kijken.
Misschien hebben de muren geen nut meer, omdat het kind het daar koud heeft, en het donker is en liefdeloos… en dat misschien wel veel erger is dan gekwetst worden buiten de muren?
Misschien is het tijd om de muren af te breken.
En het slot te openen.
Dat is eng.
Vreselijk eng.
Want stel dat het pijn doen?
Stel nou dat ik val?
“Ja maar lieverd, stel dat je vliegt!”
💖💖💖
Wat mooi!